Vervoeging van dempen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik demp
- jij dempt
- hij/zij/het dempt
- wij dempen
- jullie dempen
- zij dempen
Indicativo presente
- yo amortiguo
- tú amortiguas
- él/ella amortigua
- nosotros amortiguamos
- vosotros amortiguáis
- ellos/ellas amortiguan
Onvoltooid verleden tijd
- ik dempte
- jij dempte
- hij/zij/het dempte
- wij dempten
- jullie dempten
- zij dempten
Indefinido
- yo amortigüé
- tú amortiguaste
- él/ella amortiguó
- nosotros amortiguamos
- vosotros amortiguasteis
- ellos/ellas amortiguaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedempt
- jij hebt gedempt
- hij/zij/het heeft gedempt
- wij hebben gedempt
- jullie hebben gedempt
- zij hebben gedempt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he amortiguado
- tú has amortiguado
- él/ella ha amortiguado
- nosotros hemos amortiguado
- vosotros habéis amortiguado
- ellos/ellas han amortiguado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedempt
- jij had gedempt
- hij/zij/het had gedempt
- wij hadden gedempt
- jullie hadden gedempt
- zij hadden gedempt
Pluscuamperfecto
- yo había amortiguado
- tú habías amortiguado
- él/ella había amortiguado
- nosotros habíamos amortiguado
- vosotros habíais amortiguado
- ellos/ellas habían amortiguado
Toekomende tijd I
- ik zal dempen
- jij zult dempen
- hij/zij/het zal dempen
- wij zullen dempen
- jullie zullen dempen
- zij zullen dempen
Futuro I
- yo amortiguaré
- tú amortiguarás
- él/ella amortiguará
- nosotros amortiguaremos
- vosotros amortiguaréis
- ellos/ellas amortiguarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedempt hebben
- jij zult gedempt hebben
- hij/zij/het zal gedempt hebben
- wij zullen gedempt hebben
- jullie zullen gedempt hebben
- zij zullen gedempt hebben
Futuro perfecto
- yo habré amortiguado
- tú habrás amortiguado
- él/ella habrá amortiguado
- nosotros habremos amortiguado
- vosotros habréis amortiguado
- ellos/ellas habrán amortiguado
Conditionalis I
- ik zou dempen
- jij zou dempen
- hij/zij/het zou dempen
- wij zouden dempen
- jullie zouden dempen
- zij zouden dempen
Condicional
- yo amortiguaría
- tú amortiguarías
- él/ella amortiguaría
- nosotros amortiguaríamos
- vosotros amortiguaríais
- ellos/ellas amortiguarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedempt
- jij zou hebben gedempt
- hij/zij/het zou hebben gedempt
- wij zouden hebben gedempt
- jullie zouden hebben gedempt
- zij zouden hebben gedempt
Condicional perfecto
- yo habría amortiguado
- tú habrías amortiguado
- él/ella habría amortiguado
- nosotros habríamos amortiguado
- vosotros habríais amortiguado
- ellos/ellas habrían amortiguado
Imperatief
- jij demp
- jullie dempt
Imperativo presente
- tú amortigua
- vosotros amortiguad