Vervoeging van dempen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik demp
- jij dempt
- hij/zij/het dempt
- wij dempen
- jullie dempen
- zij dempen
Présent
- je refroidis
- tu refroidis
- il/elle refroidit
- nous refroidissons
- vous refroidissez
- ils/elles refroidissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik dempte
- jij dempte
- hij/zij/het dempte
- wij dempten
- jullie dempten
- zij dempten
Indicatif imparfait
- je refroidissais
- tu refroidissais
- il/elle refroidissait
- nous refroidissions
- vous refroidissiez
- ils/elles refroidissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedempt
- jij hebt gedempt
- hij/zij/het heeft gedempt
- wij hebben gedempt
- jullie hebben gedempt
- zij hebben gedempt
Indicatif passé composé
- j'ai refroidi
- tu as refroidi
- il/elle a refroidi
- nous avons refroidi
- vous avez refroidi
- ils/elles ont refroidi
Voltooid verleden tijd
- ik had gedempt
- jij had gedempt
- hij/zij/het had gedempt
- wij hadden gedempt
- jullie hadden gedempt
- zij hadden gedempt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais refroidi
- tu avais refroidi
- il/elle avait refroidi
- nous avions refroidi
- vous aviez refroidi
- ils/elles avaient refroidi
Toekomende tijd I
- ik zal dempen
- jij zult dempen
- hij/zij/het zal dempen
- wij zullen dempen
- jullie zullen dempen
- zij zullen dempen
Indicatif futur
- je refroidirai
- tu refroidiras
- il/elle refroidira
- nous refroidirons
- vous refroidirez
- ils/elles refroidiront
Toekomende tijd II
- ik zal gedempt hebben
- jij zult gedempt hebben
- hij/zij/het zal gedempt hebben
- wij zullen gedempt hebben
- jullie zullen gedempt hebben
- zij zullen gedempt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai refroidi
- tu auras refroidi
- il/elle aura refroidi
- nous aurons refroidi
- vous aurez refroidi
- ils/elles auront refroidi
Conditionalis I
- ik zou dempen
- jij zou dempen
- hij/zij/het zou dempen
- wij zouden dempen
- jullie zouden dempen
- zij zouden dempen
Conditionnel présent
- je refroidirais
- tu refroidirais
- il/elle refroidirait
- nous refroidirions
- vous refroidiriez
- ils/elles refroidiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gedempt
- jij zou hebben gedempt
- hij/zij/het zou hebben gedempt
- wij zouden hebben gedempt
- jullie zouden hebben gedempt
- zij zouden hebben gedempt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais refroidi
- tu aurais refroidi
- il/elle aurait refroidi
- nous aurions refroidi
- vous auriez refroidi
- ils/elles auraient refroidi
Imperatief
- jij demp
- jullie dempt
Impératif
- tu refroidis
- vous refroidissez