Vervoeging van denaturaliseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik denaturaliseer
- jij denaturaliseert
- hij/zij/het denaturaliseert
- wij denaturaliseren
- jullie denaturaliseren
- zij denaturaliseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik denaturaliseerde
- jij denaturaliseerde
- hij/zij/het denaturaliseerde
- wij denaturaliseerden
- jullie denaturaliseerden
- zij denaturaliseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedenaturaliseerd
- jij hebt gedenaturaliseerd
- hij/zij/het heeft gedenaturaliseerd
- wij hebben gedenaturaliseerd
- jullie hebben gedenaturaliseerd
- zij hebben gedenaturaliseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedenaturaliseerd
- jij had gedenaturaliseerd
- hij/zij/het had gedenaturaliseerd
- wij hadden gedenaturaliseerd
- jullie hadden gedenaturaliseerd
- zij hadden gedenaturaliseerd
Toekomende tijd I
- ik zal denaturaliseren
- jij zult denaturaliseren
- hij/zij/het zal denaturaliseren
- wij zullen denaturaliseren
- jullie zullen denaturaliseren
- zij zullen denaturaliseren
Toekomende tijd II
- ik zal gedenaturaliseerd hebben
- jij zult gedenaturaliseerd hebben
- hij/zij/het zal gedenaturaliseerd hebben
- wij zullen gedenaturaliseerd hebben
- jullie zullen gedenaturaliseerd hebben
- zij zullen gedenaturaliseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou denaturaliseren
- jij zou denaturaliseren
- hij/zij/het zou denaturaliseren
- wij zouden denaturaliseren
- jullie zouden denaturaliseren
- zij zouden denaturaliseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedenaturaliseerd
- jij zou hebben gedenaturaliseerd
- hij/zij/het zou hebben gedenaturaliseerd
- wij zouden hebben gedenaturaliseerd
- jullie zouden hebben gedenaturaliseerd
- zij zouden hebben gedenaturaliseerd
Imperatief
- jij denaturaliseer
- jullie denaturaliseert