Vervoeging van deponeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik deponeer
    • jij deponeert
    • hij/zij/het deponeert
    • wij deponeren
    • jullie deponeren
    • zij deponeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deponeerde
    • jij deponeerde
    • hij/zij/het deponeerde
    • wij deponeerden
    • jullie deponeerden
    • zij deponeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedeponeerd
    • jij hebt gedeponeerd
    • hij/zij/het heeft gedeponeerd
    • wij hebben gedeponeerd
    • jullie hebben gedeponeerd
    • zij hebben gedeponeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedeponeerd
    • jij had gedeponeerd
    • hij/zij/het had gedeponeerd
    • wij hadden gedeponeerd
    • jullie hadden gedeponeerd
    • zij hadden gedeponeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal deponeren
    • jij zult deponeren
    • hij/zij/het zal deponeren
    • wij zullen deponeren
    • jullie zullen deponeren
    • zij zullen deponeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedeponeerd hebben
    • jij zult gedeponeerd hebben
    • hij/zij/het zal gedeponeerd hebben
    • wij zullen gedeponeerd hebben
    • jullie zullen gedeponeerd hebben
    • zij zullen gedeponeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou deponeren
    • jij zou deponeren
    • hij/zij/het zou deponeren
    • wij zouden deponeren
    • jullie zouden deponeren
    • zij zouden deponeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedeponeerd
    • jij zou hebben gedeponeerd
    • hij/zij/het zou hebben gedeponeerd
    • wij zouden hebben gedeponeerd
    • jullie zouden hebben gedeponeerd
    • zij zouden hebben gedeponeerd
  • Imperatief

    • jij deponeer
    • jullie deponeert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van deponeren