Vervoeging van deren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het deert
- zij deren
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het deerde
- zij deerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gedeerd
- zij hebben gedeerd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gedeerd
- zij hadden gedeerd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal deren
- zij zult deren
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gedeerd hebben
- zij zult gedeerd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal deren
- zij zullen deren
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gedeerd
- zij zullen hebben gedeerd