Vervoeging van deren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het deert
- zij deren
Indicativo presente
- él/ella perjudica
- ellos/ellas perjudican
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het deerde
- zij deerden
Indefinido
- él/ella perjudicó
- ellos/ellas perjudicaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gedeerd
- zij hebben gedeerd
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha perjudicado
- ellos/ellas han perjudicado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gedeerd
- zij hadden gedeerd
Pluscuamperfecto
- él/ella había perjudicado
- ellos/ellas habían perjudicado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal deren
- zij zult deren
Futuro I
- él/ella perjudicará
- ellos/ellas perjudicarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gedeerd hebben
- zij zult gedeerd hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá perjudicado
- ellos/ellas habrán perjudicado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal deren
- zij zullen deren
Condicional
- él/ella perjudicaría
- ellos/ellas perjudicarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gedeerd
- zij zullen hebben gedeerd
Condicional perfecto
- él/ella habría perjudicado
- ellos/ellas habrían perjudicado