Vervoeging van desintegreren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik desintegreer
- jij desintegreert
- hij/zij/het desintegreert
- wij desintegreren
- jullie desintegreren
- zij desintegreren
Onvoltooid verleden tijd
- ik desintegreerde
- jij desintegreerde
- hij/zij/het desintegreerde
- wij desintegreerden
- jullie desintegreerden
- zij desintegreerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedesintegreerd
- jij hebt gedesintegreerd
- hij/zij/het heeft gedesintegreerd
- wij hebben gedesintegreerd
- jullie hebben gedesintegreerd
- zij hebben gedesintegreerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedesintegreerd
- jij had gedesintegreerd
- hij/zij/het had gedesintegreerd
- wij hadden gedesintegreerd
- jullie hadden gedesintegreerd
- zij hadden gedesintegreerd
Toekomende tijd I
- ik zal desintegreren
- jij zult desintegreren
- hij/zij/het zal desintegreren
- wij zullen desintegreren
- jullie zullen desintegreren
- zij zullen desintegreren
Toekomende tijd II
- ik zal gedesintegreerd hebben
- jij zult gedesintegreerd hebben
- hij/zij/het zal gedesintegreerd hebben
- wij zullen gedesintegreerd hebben
- jullie zullen gedesintegreerd hebben
- zij zullen gedesintegreerd hebben
Conditionalis I
- ik zou desintegreren
- jij zou desintegreren
- hij/zij/het zou desintegreren
- wij zouden desintegreren
- jullie zouden desintegreren
- zij zouden desintegreren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedesintegreerd
- jij zou hebben gedesintegreerd
- hij/zij/het zou hebben gedesintegreerd
- wij zouden hebben gedesintegreerd
- jullie zouden hebben gedesintegreerd
- zij zouden hebben gedesintegreerd
Imperatief
- jij desintegreer
- jullie desintegreert