Vervoeging van dieselen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik diesel
- jij dieselt
- hij/zij/het dieselt
- wij dieselen
- jullie dieselen
- zij dieselen
Onvoltooid verleden tijd
- ik dieselde
- jij dieselde
- hij/zij/het dieselde
- wij dieselden
- jullie dieselden
- zij dieselden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedieseld
- jij hebt gedieseld
- hij/zij/het heeft gedieseld
- wij hebben gedieseld
- jullie hebben gedieseld
- zij hebben gedieseld
Voltooid verleden tijd
- ik had gedieseld
- jij had gedieseld
- hij/zij/het had gedieseld
- wij hadden gedieseld
- jullie hadden gedieseld
- zij hadden gedieseld
Toekomende tijd I
- ik zal dieselen
- jij zult dieselen
- hij/zij/het zal dieselen
- wij zullen dieselen
- jullie zullen dieselen
- zij zullen dieselen
Toekomende tijd II
- ik zal gedieseld hebben
- jij zult gedieseld hebben
- hij/zij/het zal gedieseld hebben
- wij zullen gedieseld hebben
- jullie zullen gedieseld hebben
- zij zullen gedieseld hebben
Conditionalis I
- ik zou dieselen
- jij zou dieselen
- hij/zij/het zou dieselen
- wij zouden dieselen
- jullie zouden dieselen
- zij zouden dieselen
Conditionalis II
- ik zou hebben gedieseld
- jij zou hebben gedieseld
- hij/zij/het zou hebben gedieseld
- wij zouden hebben gedieseld
- jullie zouden hebben gedieseld
- zij zouden hebben gedieseld
Imperatief
- jij diesel
- jullie dieselt