Vervoeging van differentiëren

Onbepaalde wijs (infinitief): differentiëren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik differentieer
    • jij differentieert
    • hij/zij/het differentieert
    • wij differentiëren
    • jullie differentiëren
    • zij differentiëren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik differentieerde
    • jij differentieerde
    • hij/zij/het differentieerde
    • wij differentieerden
    • jullie differentieerden
    • zij differentieerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedifferentieerd
    • jij hebt gedifferentieerd
    • hij/zij/het heeft gedifferentieerd
    • wij hebben gedifferentieerd
    • jullie hebben gedifferentieerd
    • zij hebben gedifferentieerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedifferentieerd
    • jij had gedifferentieerd
    • hij/zij/het had gedifferentieerd
    • wij hadden gedifferentieerd
    • jullie hadden gedifferentieerd
    • zij hadden gedifferentieerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal differentiëren
    • jij zult differentiëren
    • hij/zij/het zal differentiëren
    • wij zullen differentiëren
    • jullie zullen differentiëren
    • zij zullen differentiëren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedifferentieerd hebben
    • jij zult gedifferentieerd hebben
    • hij/zij/het zal gedifferentieerd hebben
    • wij zullen gedifferentieerd hebben
    • jullie zullen gedifferentieerd hebben
    • zij zullen gedifferentieerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou differentiëren
    • jij zou differentiëren
    • hij/zij/het zou differentiëren
    • wij zouden differentiëren
    • jullie zouden differentiëren
    • zij zouden differentiëren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedifferentieerd
    • jij zou hebben gedifferentieerd
    • hij/zij/het zou hebben gedifferentieerd
    • wij zouden hebben gedifferentieerd
    • jullie zouden hebben gedifferentieerd
    • zij zouden hebben gedifferentieerd
  • Imperatief

    • jij differentieer
    • jullie differentieert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van differentiëren