Vervoeging van dilateren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dilateer
- jij dilateert
- hij/zij/het dilateert
- wij dilateren
- jullie dilateren
- zij dilateren
Onvoltooid verleden tijd
- ik dilateerde
- jij dilateerde
- hij/zij/het dilateerde
- wij dilateerden
- jullie dilateerden
- zij dilateerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedilateerd
- jij hebt gedilateerd
- hij/zij/het heeft gedilateerd
- wij hebben gedilateerd
- jullie hebben gedilateerd
- zij hebben gedilateerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedilateerd
- jij had gedilateerd
- hij/zij/het had gedilateerd
- wij hadden gedilateerd
- jullie hadden gedilateerd
- zij hadden gedilateerd
Toekomende tijd I
- ik zal dilateren
- jij zult dilateren
- hij/zij/het zal dilateren
- wij zullen dilateren
- jullie zullen dilateren
- zij zullen dilateren
Toekomende tijd II
- ik zal gedilateerd hebben
- jij zult gedilateerd hebben
- hij/zij/het zal gedilateerd hebben
- wij zullen gedilateerd hebben
- jullie zullen gedilateerd hebben
- zij zullen gedilateerd hebben
Conditionalis I
- ik zou dilateren
- jij zou dilateren
- hij/zij/het zou dilateren
- wij zouden dilateren
- jullie zouden dilateren
- zij zouden dilateren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedilateerd
- jij zou hebben gedilateerd
- hij/zij/het zou hebben gedilateerd
- wij zouden hebben gedilateerd
- jullie zouden hebben gedilateerd
- zij zouden hebben gedilateerd
Imperatief
- jij dilateer
- jullie dilateert