Vervoeging van discrimineren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik discrimineer
- jij discrimineert
- hij/zij/het discrimineert
- wij discrimineren
- jullie discrimineren
- zij discrimineren
Onvoltooid verleden tijd
- ik discrimineerde
- jij discrimineerde
- hij/zij/het discrimineerde
- wij discrimineerden
- jullie discrimineerden
- zij discrimineerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gediscrimineerd
- jij hebt gediscrimineerd
- hij/zij/het heeft gediscrimineerd
- wij hebben gediscrimineerd
- jullie hebben gediscrimineerd
- zij hebben gediscrimineerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gediscrimineerd
- jij had gediscrimineerd
- hij/zij/het had gediscrimineerd
- wij hadden gediscrimineerd
- jullie hadden gediscrimineerd
- zij hadden gediscrimineerd
Toekomende tijd I
- ik zal discrimineren
- jij zult discrimineren
- hij/zij/het zal discrimineren
- wij zullen discrimineren
- jullie zullen discrimineren
- zij zullen discrimineren
Toekomende tijd II
- ik zal gediscrimineerd hebben
- jij zult gediscrimineerd hebben
- hij/zij/het zal gediscrimineerd hebben
- wij zullen gediscrimineerd hebben
- jullie zullen gediscrimineerd hebben
- zij zullen gediscrimineerd hebben
Conditionalis I
- ik zou discrimineren
- jij zou discrimineren
- hij/zij/het zou discrimineren
- wij zouden discrimineren
- jullie zouden discrimineren
- zij zouden discrimineren
Conditionalis II
- ik zou hebben gediscrimineerd
- jij zou hebben gediscrimineerd
- hij/zij/het zou hebben gediscrimineerd
- wij zouden hebben gediscrimineerd
- jullie zouden hebben gediscrimineerd
- zij zouden hebben gediscrimineerd
Imperatief
- jij discrimineer
- jullie discrimineert