Vervoeging van discrimineren

Onbepaalde wijs (infinitief): discrimineren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik discrimineer
    • jij discrimineert
    • hij/zij/het discrimineert
    • wij discrimineren
    • jullie discrimineren
    • zij discrimineren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik discrimineerde
    • jij discrimineerde
    • hij/zij/het discrimineerde
    • wij discrimineerden
    • jullie discrimineerden
    • zij discrimineerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gediscrimineerd
    • jij hebt gediscrimineerd
    • hij/zij/het heeft gediscrimineerd
    • wij hebben gediscrimineerd
    • jullie hebben gediscrimineerd
    • zij hebben gediscrimineerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gediscrimineerd
    • jij had gediscrimineerd
    • hij/zij/het had gediscrimineerd
    • wij hadden gediscrimineerd
    • jullie hadden gediscrimineerd
    • zij hadden gediscrimineerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal discrimineren
    • jij zult discrimineren
    • hij/zij/het zal discrimineren
    • wij zullen discrimineren
    • jullie zullen discrimineren
    • zij zullen discrimineren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gediscrimineerd hebben
    • jij zult gediscrimineerd hebben
    • hij/zij/het zal gediscrimineerd hebben
    • wij zullen gediscrimineerd hebben
    • jullie zullen gediscrimineerd hebben
    • zij zullen gediscrimineerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou discrimineren
    • jij zou discrimineren
    • hij/zij/het zou discrimineren
    • wij zouden discrimineren
    • jullie zouden discrimineren
    • zij zouden discrimineren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gediscrimineerd
    • jij zou hebben gediscrimineerd
    • hij/zij/het zou hebben gediscrimineerd
    • wij zouden hebben gediscrimineerd
    • jullie zouden hebben gediscrimineerd
    • zij zouden hebben gediscrimineerd
  • Imperatief

    • jij discrimineer
    • jullie discrimineert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van discrimineren