Vervoeging van disponeren
Onbepaalde wijs (infinitief): disponeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik disponeer
- jij disponeert
- hij/zij/het disponeert
- wij disponeren
- jullie disponeren
- zij disponeren
Präsens Indikativ
- ich disponiere
- du disponierst
- er/sie/es disponiert
- wir disponieren
- ihr disponiert
- sie disponieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik disponeerde
- jij disponeerde
- hij/zij/het disponeerde
- wij disponeerden
- jullie disponeerden
- zij disponeerden
Präteritum Indikativ
- ich disponierte
- du disponiertest
- er/sie/es disponierte
- wir disponierten
- ihr disponiertet
- sie disponierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedisponeerd
- jij hebt gedisponeerd
- hij/zij/het heeft gedisponeerd
- wij hebben gedisponeerd
- jullie hebben gedisponeerd
- zij hebben gedisponeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe disponiert
- du hast disponiert
- er/sie/es hat disponiert
- wir haben disponiert
- ihr habt disponiert
- sie haben disponiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gedisponeerd
- jij had gedisponeerd
- hij/zij/het had gedisponeerd
- wij hadden gedisponeerd
- jullie hadden gedisponeerd
- zij hadden gedisponeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte disponiert
- du hattest disponiert
- er/sie/es hatte disponiert
- wir hatten disponiert
- ihr hattet disponiert
- sie hatten disponiert
Toekomende tijd I
- ik zal disponeren
- jij zult disponeren
- hij/zij/het zal disponeren
- wij zullen disponeren
- jullie zullen disponeren
- zij zullen disponeren
Futur I Indikativ
- ich werde disponieren
- du wirst disponieren
- er/sie/es wird disponieren
- wir werden disponieren
- ihr werdet disponieren
- sie werden disponieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedisponeerd hebben
- jij zult gedisponeerd hebben
- hij/zij/het zal gedisponeerd hebben
- wij zullen gedisponeerd hebben
- jullie zullen gedisponeerd hebben
- zij zullen gedisponeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde disponiert haben
- du wirst disponiert haben
- er/sie/es wird disponiert haben
- wir werden disponiert haben
- ihr werdet disponiert haben
- sie werden disponiert haben
Conditionalis I
- ik zou disponeren
- jij zou disponeren
- hij/zij/het zou disponeren
- wij zouden disponeren
- jullie zouden disponeren
- zij zouden disponeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde disponieren
- du würdest disponieren
- er/sie/es würde disponieren
- wir würden disponieren
- ihr würdet disponieren
- sie würden disponieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedisponeerd
- jij zou hebben gedisponeerd
- hij/zij/het zou hebben gedisponeerd
- wij zouden hebben gedisponeerd
- jullie zouden hebben gedisponeerd
- zij zouden hebben gedisponeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde disponiert haben
- du würdest disponiert haben
- er/sie/es würde disponiert haben
- wir würden disponiert haben
- ihr würdet disponiert haben
- sie würden disponiert haben
Imperatief
- jij disponeer
- jullie disponeert
Imperativ
- du disponiere
- ihr disponiert