Vervoeging van diversifiëren

Onbepaalde wijs (infinitief): diversifiëren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik diversifieer
    • jij diversifieert
    • hij/zij/het diversifieert
    • wij diversifiëren
    • jullie diversifiëren
    • zij diversifiëren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik diversifieerde
    • jij diversifieerde
    • hij/zij/het diversifieerde
    • wij diversifieerden
    • jullie diversifieerden
    • zij diversifieerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gediversifieerd
    • jij hebt gediversifieerd
    • hij/zij/het heeft gediversifieerd
    • wij hebben gediversifieerd
    • jullie hebben gediversifieerd
    • zij hebben gediversifieerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gediversifieerd
    • jij had gediversifieerd
    • hij/zij/het had gediversifieerd
    • wij hadden gediversifieerd
    • jullie hadden gediversifieerd
    • zij hadden gediversifieerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal diversifiëren
    • jij zult diversifiëren
    • hij/zij/het zal diversifiëren
    • wij zullen diversifiëren
    • jullie zullen diversifiëren
    • zij zullen diversifiëren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gediversifieerd hebben
    • jij zult gediversifieerd hebben
    • hij/zij/het zal gediversifieerd hebben
    • wij zullen gediversifieerd hebben
    • jullie zullen gediversifieerd hebben
    • zij zullen gediversifieerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou diversifiëren
    • jij zou diversifiëren
    • hij/zij/het zou diversifiëren
    • wij zouden diversifiëren
    • jullie zouden diversifiëren
    • zij zouden diversifiëren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gediversifieerd
    • jij zou hebben gediversifieerd
    • hij/zij/het zou hebben gediversifieerd
    • wij zouden hebben gediversifieerd
    • jullie zouden hebben gediversifieerd
    • zij zouden hebben gediversifieerd
  • Imperatief

    • jij diversifieer
    • jullie diversifieert