Vervoeging van dobbelen
Onbepaalde wijs (infinitief): dobbelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dobbel
- jij dobbelt
- hij/zij/het dobbelt
- wij dobbelen
- jullie dobbelen
- zij dobbelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik dobbelde
- jij dobbelde
- hij/zij/het dobbelde
- wij dobbelden
- jullie dobbelden
- zij dobbelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedobbeld
- jij hebt gedobbeld
- hij/zij/het heeft gedobbeld
- wij hebben gedobbeld
- jullie hebben gedobbeld
- zij hebben gedobbeld
Voltooid verleden tijd
- ik had gedobbeld
- jij had gedobbeld
- hij/zij/het had gedobbeld
- wij hadden gedobbeld
- jullie hadden gedobbeld
- zij hadden gedobbeld
Toekomende tijd I
- ik zal dobbelen
- jij zult dobbelen
- hij/zij/het zal dobbelen
- wij zullen dobbelen
- jullie zullen dobbelen
- zij zullen dobbelen
Toekomende tijd II
- ik zal gedobbeld hebben
- jij zult gedobbeld hebben
- hij/zij/het zal gedobbeld hebben
- wij zullen gedobbeld hebben
- jullie zullen gedobbeld hebben
- zij zullen gedobbeld hebben
Conditionalis I
- ik zou dobbelen
- jij zou dobbelen
- hij/zij/het zou dobbelen
- wij zouden dobbelen
- jullie zouden dobbelen
- zij zouden dobbelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gedobbeld
- jij zou hebben gedobbeld
- hij/zij/het zou hebben gedobbeld
- wij zouden hebben gedobbeld
- jullie zouden hebben gedobbeld
- zij zouden hebben gedobbeld
Imperatief
- jij dobbel
- jullie dobbelt