Vervoeging van doezelen
Onbepaalde wijs (infinitief): doezelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doezel
- jij doezelt
- hij/zij/het doezelt
- wij doezelen
- jullie doezelen
- zij doezelen
Indicativo presente
- yo esfumo
- tú esfumas
- él/ella esfuma
- nosotros esfumamos
- vosotros esfumáis
- ellos/ellas esfuman
Onvoltooid verleden tijd
- ik doezelde
- jij doezelde
- hij/zij/het doezelde
- wij doezelden
- jullie doezelden
- zij doezelden
Indefinido
- yo esfumé
- tú esfumaste
- él/ella esfumó
- nosotros esfumamos
- vosotros esfumasteis
- ellos/ellas esfumaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedoezeld
- jij hebt gedoezeld
- hij/zij/het heeft gedoezeld
- wij hebben gedoezeld
- jullie hebben gedoezeld
- zij hebben gedoezeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he esfumado
- tú has esfumado
- él/ella ha esfumado
- nosotros hemos esfumado
- vosotros habéis esfumado
- ellos/ellas han esfumado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedoezeld
- jij had gedoezeld
- hij/zij/het had gedoezeld
- wij hadden gedoezeld
- jullie hadden gedoezeld
- zij hadden gedoezeld
Pluscuamperfecto
- yo había esfumado
- tú habías esfumado
- él/ella había esfumado
- nosotros habíamos esfumado
- vosotros habíais esfumado
- ellos/ellas habían esfumado
Toekomende tijd I
- ik zal doezelen
- jij zult doezelen
- hij/zij/het zal doezelen
- wij zullen doezelen
- jullie zullen doezelen
- zij zullen doezelen
Futuro I
- yo esfumaré
- tú esfumarás
- él/ella esfumará
- nosotros esfumaremos
- vosotros esfumaréis
- ellos/ellas esfumarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedoezeld hebben
- jij zult gedoezeld hebben
- hij/zij/het zal gedoezeld hebben
- wij zullen gedoezeld hebben
- jullie zullen gedoezeld hebben
- zij zullen gedoezeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré esfumado
- tú habrás esfumado
- él/ella habrá esfumado
- nosotros habremos esfumado
- vosotros habréis esfumado
- ellos/ellas habrán esfumado
Conditionalis I
- ik zou doezelen
- jij zou doezelen
- hij/zij/het zou doezelen
- wij zouden doezelen
- jullie zouden doezelen
- zij zouden doezelen
Condicional
- yo esfumaría
- tú esfumarías
- él/ella esfumaría
- nosotros esfumaríamos
- vosotros esfumaríais
- ellos/ellas esfumarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedoezeld
- jij zou hebben gedoezeld
- hij/zij/het zou hebben gedoezeld
- wij zouden hebben gedoezeld
- jullie zouden hebben gedoezeld
- zij zouden hebben gedoezeld
Condicional perfecto
- yo habría esfumado
- tú habrías esfumado
- él/ella habría esfumado
- nosotros habríamos esfumado
- vosotros habríais esfumado
- ellos/ellas habrían esfumado
Imperatief
- jij doezel
- jullie doezelt
Imperativo presente
- tú esfuma
- vosotros esfumad