Vervoeging van doodlachen

Onbepaalde wijs (infinitief): doodlachen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik lach dood
    • jij lacht dood
    • hij/zij/het lacht dood
    • wij lachen dood
    • jullie lachen dood
    • zij lachen dood
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik lachte dood
    • jij lachte dood
    • hij/zij/het lachte dood
    • wij lachten dood
    • jullie lachten dood
    • zij lachten dood
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb doodgelachen
    • jij hebt doodgelachen
    • hij/zij/het heeft doodgelachen
    • wij hebben doodgelachen
    • jullie hebben doodgelachen
    • zij hebben doodgelachen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had doodgelachen
    • jij had doodgelachen
    • hij/zij/het had doodgelachen
    • wij hadden doodgelachen
    • jullie hadden doodgelachen
    • zij hadden doodgelachen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doodlachen
    • jij zult doodlachen
    • hij/zij/het zal doodlachen
    • wij zullen doodlachen
    • jullie zullen doodlachen
    • zij zullen doodlachen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal doodgelachen hebben
    • jij zult doodgelachen hebben
    • hij/zij/het zal doodgelachen hebben
    • wij zullen doodgelachen hebben
    • jullie zullen doodgelachen hebben
    • zij zullen doodgelachen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doodlachen
    • jij zou doodlachen
    • hij/zij/het zou doodlachen
    • wij zouden doodlachen
    • jullie zouden doodlachen
    • zij zouden doodlachen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben doodgelachen
    • jij zou hebben doodgelachen
    • hij/zij/het zou hebben doodgelachen
    • wij zouden hebben doodgelachen
    • jullie zouden hebben doodgelachen
    • zij zouden hebben doodgelachen
  • Imperatief

    • jij lach dood
    • jullie lacht dood

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van doodlachen