Vervoeging van dooien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dooi
- jij dooit
- hij/zij/het dooit
- wij dooien
- jullie dooien
- zij dooien
Presente
- io sgelo
- tu sgeli
- lui/lei/Lei sgela
- noi sgeliamo
- voi/Voi sgelate
- loro/Loro sgelano
Onvoltooid verleden tijd
- ik dooide
- jij dooide
- hij/zij/het dooide
- wij dooiden
- jullie dooiden
- zij dooiden
Imperfetto
- io sgelavo
- tu sgelavi
- lui/lei/Lei sgelava
- noi sgelavamo
- voi/Voi sgelavate
- loro/Loro sgelavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedooid
- jij hebt gedooid
- hij/zij/het heeft gedooid
- wij hebben gedooid
- jullie hebben gedooid
- zij hebben gedooid
Passato prossimo
- io ho sgelato
- tu hai sgelato
- lui/lei/Lei ha sgelato
- noi abbiamo sgelato
- voi/Voi avete sgelato
- loro/Loro hanno sgelato
Voltooid verleden tijd
- ik had gedooid
- jij had gedooid
- hij/zij/het had gedooid
- wij hadden gedooid
- jullie hadden gedooid
- zij hadden gedooid
Trapassato prossimo
- io avevo sgelato
- tu avevi sgelato
- lui/lei/Lei aveva sgelato
- noi avevamo sgelato
- voi/Voi avevate sgelato
- loro/Loro avevano sgelato
Toekomende tijd I
- ik zal dooien
- jij zult dooien
- hij/zij/het zal dooien
- wij zullen dooien
- jullie zullen dooien
- zij zullen dooien
Futuro semplice
- io sgelerò
- tu sgelerai
- lui/lei/Lei sgelerà
- noi sgeleremo
- voi/Voi sgelerete
- loro/Loro sgeleranno
Toekomende tijd II
- ik zal gedooid hebben
- jij zult gedooid hebben
- hij/zij/het zal gedooid hebben
- wij zullen gedooid hebben
- jullie zullen gedooid hebben
- zij zullen gedooid hebben
Futuro anteriore
- io avrò sgelato
- tu avrai sgelato
- lui/lei/Lei avrà sgelato
- noi avremo sgelato
- voi/Voi avrete sgelato
- loro/Loro avranno sgelato
Conditionalis I
- ik zou dooien
- jij zou dooien
- hij/zij/het zou dooien
- wij zouden dooien
- jullie zouden dooien
- zij zouden dooien
Condizionale presente
- io sgelerei
- tu sgeleresti
- lui/lei/Lei sgelerebbe
- noi sgeleremmo
- voi/Voi sgelereste
- loro/Loro sgelerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gedooid
- jij zou hebben gedooid
- hij/zij/het zou hebben gedooid
- wij zouden hebben gedooid
- jullie zouden hebben gedooid
- zij zouden hebben gedooid
Condizionale passato
- io avrei sgelato
- tu avresti sgelato
- lui/lei/Lei avrebbe sgelato
- noi avremmo sgelato
- voi/Voi avreste sgelato
- loro/Loro avrebbero sgelato