Vervoeging van doorbladeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorblader
- jij doorbladert
- hij/zij/het doorbladert
- wij doorbladeren
- jullie doorbladeren
- zij doorbladeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorbladerde
- jij doorbladerde
- hij/zij/het doorbladerde
- wij doorbladerden
- jullie doorbladerden
- zij doorbladerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorbladerd
- jij hebt doorbladerd
- hij/zij/het heeft doorbladerd
- wij hebben doorbladerd
- jullie hebben doorbladerd
- zij hebben doorbladerd
Voltooid verleden tijd
- ik had doorbladerd
- jij had doorbladerd
- hij/zij/het had doorbladerd
- wij hadden doorbladerd
- jullie hadden doorbladerd
- zij hadden doorbladerd
Toekomende tijd I
- ik zal doorbladeren
- jij zult doorbladeren
- hij/zij/het zal doorbladeren
- wij zullen doorbladeren
- jullie zullen doorbladeren
- zij zullen doorbladeren
Toekomende tijd II
- ik zal doorbladerd hebben
- jij zult doorbladerd hebben
- hij/zij/het zal doorbladerd hebben
- wij zullen doorbladerd hebben
- jullie zullen doorbladerd hebben
- zij zullen doorbladerd hebben
Conditionalis I
- ik zou doorbladeren
- jij zou doorbladeren
- hij/zij/het zou doorbladeren
- wij zouden doorbladeren
- jullie zouden doorbladeren
- zij zouden doorbladeren
Conditionalis II
- ik zou hebben doorbladerd
- jij zou hebben doorbladerd
- hij/zij/het zou hebben doorbladerd
- wij zouden hebben doorbladerd
- jullie zouden hebben doorbladerd
- zij zouden hebben doorbladerd
Imperatief
- jij doorblader
- jullie doorbladert