Vervoeging van doorkruisen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorkruis
- jij doorkruist
- hij/zij/het doorkruist
- wij doorkruisen
- jullie doorkruisen
- zij doorkruisen
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorkruiste
- jij doorkruiste
- hij/zij/het doorkruiste
- wij doorkruisten
- jullie doorkruisten
- zij doorkruisten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorkruist
- jij hebt doorkruist
- hij/zij/het heeft doorkruist
- wij hebben doorkruist
- jullie hebben doorkruist
- zij hebben doorkruist
Voltooid verleden tijd
- ik had doorkruist
- jij had doorkruist
- hij/zij/het had doorkruist
- wij hadden doorkruist
- jullie hadden doorkruist
- zij hadden doorkruist
Toekomende tijd I
- ik zal doorkruisen
- jij zult doorkruisen
- hij/zij/het zal doorkruisen
- wij zullen doorkruisen
- jullie zullen doorkruisen
- zij zullen doorkruisen
Toekomende tijd II
- ik zal doorkruist hebben
- jij zult doorkruist hebben
- hij/zij/het zal doorkruist hebben
- wij zullen doorkruist hebben
- jullie zullen doorkruist hebben
- zij zullen doorkruist hebben
Conditionalis I
- ik zou doorkruisen
- jij zou doorkruisen
- hij/zij/het zou doorkruisen
- wij zouden doorkruisen
- jullie zouden doorkruisen
- zij zouden doorkruisen
Conditionalis II
- ik zou hebben doorkruist
- jij zou hebben doorkruist
- hij/zij/het zou hebben doorkruist
- wij zouden hebben doorkruist
- jullie zouden hebben doorkruist
- zij zouden hebben doorkruist
Imperatief
- jij doorkruis
- jullie doorkruist