Vervoeging van doorsnuffelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorsnuffel
- jij doorsnuffelt
- hij/zij/het doorsnuffelt
- wij doorsnuffelen
- jullie doorsnuffelen
- zij doorsnuffelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorsnuffelde
- jij doorsnuffelde
- hij/zij/het doorsnuffelde
- wij doorsnuffelden
- jullie doorsnuffelden
- zij doorsnuffelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorsnuffeld
- jij hebt doorsnuffeld
- hij/zij/het heeft doorsnuffeld
- wij hebben doorsnuffeld
- jullie hebben doorsnuffeld
- zij hebben doorsnuffeld
Voltooid verleden tijd
- ik had doorsnuffeld
- jij had doorsnuffeld
- hij/zij/het had doorsnuffeld
- wij hadden doorsnuffeld
- jullie hadden doorsnuffeld
- zij hadden doorsnuffeld
Toekomende tijd I
- ik zal doorsnuffelen
- jij zult doorsnuffelen
- hij/zij/het zal doorsnuffelen
- wij zullen doorsnuffelen
- jullie zullen doorsnuffelen
- zij zullen doorsnuffelen
Toekomende tijd II
- ik zal doorsnuffeld hebben
- jij zult doorsnuffeld hebben
- hij/zij/het zal doorsnuffeld hebben
- wij zullen doorsnuffeld hebben
- jullie zullen doorsnuffeld hebben
- zij zullen doorsnuffeld hebben
Conditionalis I
- ik zou doorsnuffelen
- jij zou doorsnuffelen
- hij/zij/het zou doorsnuffelen
- wij zouden doorsnuffelen
- jullie zouden doorsnuffelen
- zij zouden doorsnuffelen
Conditionalis II
- ik zou hebben doorsnuffeld
- jij zou hebben doorsnuffeld
- hij/zij/het zou hebben doorsnuffeld
- wij zouden hebben doorsnuffeld
- jullie zouden hebben doorsnuffeld
- zij zouden hebben doorsnuffeld
Imperatief
- jij doorsnuffel
- jullie doorsnuffelt