Vervoeging van doorvorsen

Onbepaalde wijs (infinitief): doorvorsen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doorvors
    • jij doorvorst
    • hij/zij/het doorvorst
    • wij doorvorsen
    • jullie doorvorsen
    • zij doorvorsen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik doorvorste
    • jij doorvorste
    • hij/zij/het doorvorste
    • wij doorvorsten
    • jullie doorvorsten
    • zij doorvorsten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb doorvorst
    • jij hebt doorvorst
    • hij/zij/het heeft doorvorst
    • wij hebben doorvorst
    • jullie hebben doorvorst
    • zij hebben doorvorst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had doorvorst
    • jij had doorvorst
    • hij/zij/het had doorvorst
    • wij hadden doorvorst
    • jullie hadden doorvorst
    • zij hadden doorvorst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doorvorsen
    • jij zult doorvorsen
    • hij/zij/het zal doorvorsen
    • wij zullen doorvorsen
    • jullie zullen doorvorsen
    • zij zullen doorvorsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal doorvorst hebben
    • jij zult doorvorst hebben
    • hij/zij/het zal doorvorst hebben
    • wij zullen doorvorst hebben
    • jullie zullen doorvorst hebben
    • zij zullen doorvorst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doorvorsen
    • jij zou doorvorsen
    • hij/zij/het zou doorvorsen
    • wij zouden doorvorsen
    • jullie zouden doorvorsen
    • zij zouden doorvorsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben doorvorst
    • jij zou hebben doorvorst
    • hij/zij/het zou hebben doorvorst
    • wij zouden hebben doorvorst
    • jullie zouden hebben doorvorst
    • zij zouden hebben doorvorst
  • Imperatief

    • jij doorvors
    • jullie doorvorst

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van doorvorsen