Vervoeging van doorzitten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zit door
- jij zit door
- hij/zij/het zit door
- wij zitten door
- jullie zitten door
- zij zitten door
Onvoltooid verleden tijd
- ik zat door
- jij zat door
- hij/zij/het zat door
- wij zaten door
- jullie zaten door
- zij zaten door
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorgezeten
- jij hebt doorgezeten
- hij/zij/het heeft doorgezeten
- wij hebben doorgezeten
- jullie hebben doorgezeten
- zij hebben doorgezeten
Voltooid verleden tijd
- ik had doorgezeten
- jij had doorgezeten
- hij/zij/het had doorgezeten
- wij hadden doorgezeten
- jullie hadden doorgezeten
- zij hadden doorgezeten
Toekomende tijd I
- ik zal doorzitten
- jij zult doorzitten
- hij/zij/het zal doorzitten
- wij zullen doorzitten
- jullie zullen doorzitten
- zij zullen doorzitten
Toekomende tijd II
- ik zal doorgezeten hebben
- jij zult doorgezeten hebben
- hij/zij/het zal doorgezeten hebben
- wij zullen doorgezeten hebben
- jullie zullen doorgezeten hebben
- zij zullen doorgezeten hebben
Conditionalis I
- ik zou doorzitten
- jij zou doorzitten
- hij/zij/het zou doorzitten
- wij zouden doorzitten
- jullie zouden doorzitten
- zij zouden doorzitten
Conditionalis II
- ik zou hebben doorgezeten
- jij zou hebben doorgezeten
- hij/zij/het zou hebben doorgezeten
- wij zouden hebben doorgezeten
- jullie zouden hebben doorgezeten
- zij zouden hebben doorgezeten
Imperatief
- jij zit door
- jullie zit door