Vervoeging van dragen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik draag
    • jij draagt
    • hij/zij/het draagt
    • wij dragen
    • jullie dragen
    • zij dragen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik droeg
    • jij droeg
    • hij/zij/het droeg
    • wij droegen
    • jullie droegen
    • zij droegen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedragen
    • jij hebt gedragen
    • hij/zij/het heeft gedragen
    • wij hebben gedragen
    • jullie hebben gedragen
    • zij hebben gedragen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedragen
    • jij had gedragen
    • hij/zij/het had gedragen
    • wij hadden gedragen
    • jullie hadden gedragen
    • zij hadden gedragen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dragen
    • jij zult dragen
    • hij/zij/het zal dragen
    • wij zullen dragen
    • jullie zullen dragen
    • zij zullen dragen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedragen hebben
    • jij zult gedragen hebben
    • hij/zij/het zal gedragen hebben
    • wij zullen gedragen hebben
    • jullie zullen gedragen hebben
    • zij zullen gedragen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dragen
    • jij zou dragen
    • hij/zij/het zou dragen
    • wij zouden dragen
    • jullie zouden dragen
    • zij zouden dragen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedragen
    • jij zou hebben gedragen
    • hij/zij/het zou hebben gedragen
    • wij zouden hebben gedragen
    • jullie zouden hebben gedragen
    • zij zouden hebben gedragen
  • Imperatief

    • jij draag
    • jullie draagt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van dragen