Vervoeging van dresseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dresseer
    • jij dresseert
    • hij/zij/het dresseert
    • wij dresseren
    • jullie dresseren
    • zij dresseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dresseerde
    • jij dresseerde
    • hij/zij/het dresseerde
    • wij dresseerden
    • jullie dresseerden
    • zij dresseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedresseerd
    • jij hebt gedresseerd
    • hij/zij/het heeft gedresseerd
    • wij hebben gedresseerd
    • jullie hebben gedresseerd
    • zij hebben gedresseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedresseerd
    • jij had gedresseerd
    • hij/zij/het had gedresseerd
    • wij hadden gedresseerd
    • jullie hadden gedresseerd
    • zij hadden gedresseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dresseren
    • jij zult dresseren
    • hij/zij/het zal dresseren
    • wij zullen dresseren
    • jullie zullen dresseren
    • zij zullen dresseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedresseerd hebben
    • jij zult gedresseerd hebben
    • hij/zij/het zal gedresseerd hebben
    • wij zullen gedresseerd hebben
    • jullie zullen gedresseerd hebben
    • zij zullen gedresseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dresseren
    • jij zou dresseren
    • hij/zij/het zou dresseren
    • wij zouden dresseren
    • jullie zouden dresseren
    • zij zouden dresseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedresseerd
    • jij zou hebben gedresseerd
    • hij/zij/het zou hebben gedresseerd
    • wij zouden hebben gedresseerd
    • jullie zouden hebben gedresseerd
    • zij zouden hebben gedresseerd
  • Imperatief

    • jij dresseer
    • jullie dresseert