Vervoeging van dubbelen
Onbepaalde wijs (infinitief): dubbelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dubbel
- jij dubbelt
- hij/zij/het dubbelt
- wij dubbelen
- jullie dubbelen
- zij dubbelen
Present
- I fix
- you fix
- he/she/it fixes
- we fix
- you fix
- they fix
Onvoltooid verleden tijd
- ik dubbelde
- jij dubbelde
- hij/zij/het dubbelde
- wij dubbelden
- jullie dubbelden
- zij dubbelden
Simple past
- I fixed
- you fixed
- he/she/it fixed
- we fixed
- you fixed
- they fixed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedubbeld
- jij hebt gedubbeld
- hij/zij/het heeft gedubbeld
- wij hebben gedubbeld
- jullie hebben gedubbeld
- zij hebben gedubbeld
Present perfect
- I have fixed
- you have fixed
- he/she/it has fixed
- we have fixed
- you have fixed
- they have fixed
Voltooid verleden tijd
- ik had gedubbeld
- jij had gedubbeld
- hij/zij/het had gedubbeld
- wij hadden gedubbeld
- jullie hadden gedubbeld
- zij hadden gedubbeld
Past perfect
- I had fixed
- you had fixed
- he/she/it had fixed
- we had fixed
- you had fixed
- they had fixed
Toekomende tijd I
- ik zal dubbelen
- jij zult dubbelen
- hij/zij/het zal dubbelen
- wij zullen dubbelen
- jullie zullen dubbelen
- zij zullen dubbelen
Future
- I will fix
- you will fix
- he/she/it will fix
- we will fix
- you will fix
- they will fix
Toekomende tijd II
- ik zal gedubbeld hebben
- jij zult gedubbeld hebben
- hij/zij/het zal gedubbeld hebben
- wij zullen gedubbeld hebben
- jullie zullen gedubbeld hebben
- zij zullen gedubbeld hebben
Future perfect
- I will have fixed
- you will have fixed
- he/she/it will have fixed
- we will have fixed
- you will have fixed
- they will have fixed
Conditionalis I
- ik zou dubbelen
- jij zou dubbelen
- hij/zij/het zou dubbelen
- wij zouden dubbelen
- jullie zouden dubbelen
- zij zouden dubbelen
Conditional present
- I would fix
- you would fix
- he/she/it would fix
- we would fix
- you would fix
- they would fix
Conditionalis II
- ik zou hebben gedubbeld
- jij zou hebben gedubbeld
- hij/zij/het zou hebben gedubbeld
- wij zouden hebben gedubbeld
- jullie zouden hebben gedubbeld
- zij zouden hebben gedubbeld
Conditional perfect
- I would have fixed
- you would have fixed
- he/she/it would have fixed
- we would have fixed
- you would have fixed
- they would have fixed
Imperatief
- jij dubbel
- jullie dubbelt
Imperative
- you fix
- you fix