Vervoeging van duisteren
Onbepaalde wijs (infinitief): duisteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het duistert
- zij duisteren
Present
- he/she/it darkens
- they darken
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het duisterde
- zij duisterden
Simple past
- he/she/it darkened
- they darkened
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geduisterd
- zij hebben geduisterd
Present perfect
- he/she/it has darkened
- they have darkened
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geduisterd
- zij hadden geduisterd
Past perfect
- he/she/it had darkened
- they had darkened
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal duisteren
- zij zult duisteren
Future
- he/she/it will darken
- they will darken
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geduisterd hebben
- zij zult geduisterd hebben
Future perfect
- he/she/it will have darkened
- they will have darkened
Conditionalis I
- hij/zij/het zal duisteren
- zij zullen duisteren
Conditional present
- he/she/it would darken
- they would darken
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geduisterd
- zij zullen hebben geduisterd
Conditional perfect
- he/she/it would have darkened
- they would have darkened