Vervoeging van duren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het duurt
- zij duren
Präsens Indikativ
- er/sie/es dauert
- sie dauern
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het duurde
- zij duurden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es dauerte
- sie dauerten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geduurd
- zij hebben geduurd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gedauert
- sie haben gedauert
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geduurd
- zij hadden geduurd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gedauert
- sie hatten gedauert
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal duren
- zij zult duren
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird dauern
- sie werden dauern
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geduurd hebben
- zij zult geduurd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gedauert haben
- sie werden gedauert haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal duren
- zij zullen duren
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde dauern
- sie würden dauern
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geduurd
- zij zullen hebben geduurd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gedauert haben
- sie würden gedauert haben