Vervoeging van durven
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik durf
- jij durft
- hij/zij/het durft
- wij durven
- jullie durven
- zij durven
Onvoltooid verleden tijd
- ik durfde
- jij durfde
- hij/zij/het durfde
- wij durfden
- jullie durfden
- zij durfden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedurfd
- jij hebt gedurfd
- hij/zij/het heeft gedurfd
- wij hebben gedurfd
- jullie hebben gedurfd
- zij hebben gedurfd
Voltooid verleden tijd
- ik had gedurfd
- jij had gedurfd
- hij/zij/het had gedurfd
- wij hadden gedurfd
- jullie hadden gedurfd
- zij hadden gedurfd
Toekomende tijd I
- ik zal durven
- jij zult durven
- hij/zij/het zal durven
- wij zullen durven
- jullie zullen durven
- zij zullen durven
Toekomende tijd II
- ik zal gedurfd hebben
- jij zult gedurfd hebben
- hij/zij/het zal gedurfd hebben
- wij zullen gedurfd hebben
- jullie zullen gedurfd hebben
- zij zullen gedurfd hebben
Conditionalis I
- ik zou durven
- jij zou durven
- hij/zij/het zou durven
- wij zouden durven
- jullie zouden durven
- zij zouden durven
Conditionalis II
- ik zou hebben gedurfd
- jij zou hebben gedurfd
- hij/zij/het zou hebben gedurfd
- wij zouden hebben gedurfd
- jullie zouden hebben gedurfd
- zij zouden hebben gedurfd
Imperatief
- jij durf
- jullie durft