Vervoeging van eerbiedigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik eerbiedig
- jij eerbiedigt
- hij/zij/het eerbiedigt
- wij eerbiedigen
- jullie eerbiedigen
- zij eerbiedigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik eerbiedigde
- jij eerbiedigde
- hij/zij/het eerbiedigde
- wij eerbiedigden
- jullie eerbiedigden
- zij eerbiedigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëerbiedigd
- jij hebt geëerbiedigd
- hij/zij/het heeft geëerbiedigd
- wij hebben geëerbiedigd
- jullie hebben geëerbiedigd
- zij hebben geëerbiedigd
Voltooid verleden tijd
- ik had geëerbiedigd
- jij had geëerbiedigd
- hij/zij/het had geëerbiedigd
- wij hadden geëerbiedigd
- jullie hadden geëerbiedigd
- zij hadden geëerbiedigd
Toekomende tijd I
- ik zal eerbiedigen
- jij zult eerbiedigen
- hij/zij/het zal eerbiedigen
- wij zullen eerbiedigen
- jullie zullen eerbiedigen
- zij zullen eerbiedigen
Toekomende tijd II
- ik zal geëerbiedigd hebben
- jij zult geëerbiedigd hebben
- hij/zij/het zal geëerbiedigd hebben
- wij zullen geëerbiedigd hebben
- jullie zullen geëerbiedigd hebben
- zij zullen geëerbiedigd hebben
Conditionalis I
- ik zou eerbiedigen
- jij zou eerbiedigen
- hij/zij/het zou eerbiedigen
- wij zouden eerbiedigen
- jullie zouden eerbiedigen
- zij zouden eerbiedigen
Conditionalis II
- ik zou hebben geëerbiedigd
- jij zou hebben geëerbiedigd
- hij/zij/het zou hebben geëerbiedigd
- wij zouden hebben geëerbiedigd
- jullie zouden hebben geëerbiedigd
- zij zouden hebben geëerbiedigd
Imperatief
- jij eerbiedig
- jullie eerbiedigt