Vervoeging van eindigen
Onbepaalde wijs (infinitief): eindigen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik eindig
- jij eindigt
- hij/zij/het eindigt
- wij eindigen
- jullie eindigen
- zij eindigen
Präsens Indikativ
- ich ende
- du endest
- er/sie/es endet
- wir enden
- ihr endet
- sie enden
Onvoltooid verleden tijd
- ik eindigde
- jij eindigde
- hij/zij/het eindigde
- wij eindigden
- jullie eindigden
- zij eindigden
Präteritum Indikativ
- ich endete
- du endetest
- er/sie/es endete
- wir endeten
- ihr endetet
- sie endeten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëindigd
- jij hebt geëindigd
- hij/zij/het heeft geëindigd
- wij hebben geëindigd
- jullie hebben geëindigd
- zij hebben geëindigd
Perfekt Indikativ
- ich habe geendet
- du hast geendet
- er/sie/es hat geendet
- wir haben geendet
- ihr habt geendet
- sie haben geendet
Voltooid verleden tijd
- ik had geëindigd
- jij had geëindigd
- hij/zij/het had geëindigd
- wij hadden geëindigd
- jullie hadden geëindigd
- zij hadden geëindigd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geendet
- du hattest geendet
- er/sie/es hatte geendet
- wir hatten geendet
- ihr hattet geendet
- sie hatten geendet
Toekomende tijd I
- ik zal eindigen
- jij zult eindigen
- hij/zij/het zal eindigen
- wij zullen eindigen
- jullie zullen eindigen
- zij zullen eindigen
Futur I Indikativ
- ich werde enden
- du wirst enden
- er/sie/es wird enden
- wir werden enden
- ihr werdet enden
- sie werden enden
Toekomende tijd II
- ik zal geëindigd hebben
- jij zult geëindigd hebben
- hij/zij/het zal geëindigd hebben
- wij zullen geëindigd hebben
- jullie zullen geëindigd hebben
- zij zullen geëindigd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geendet haben
- du wirst geendet haben
- er/sie/es wird geendet haben
- wir werden geendet haben
- ihr werdet geendet haben
- sie werden geendet haben
Conditionalis I
- ik zou eindigen
- jij zou eindigen
- hij/zij/het zou eindigen
- wij zouden eindigen
- jullie zouden eindigen
- zij zouden eindigen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde enden
- du würdest enden
- er/sie/es würde enden
- wir würden enden
- ihr würdet enden
- sie würden enden
Conditionalis II
- ik zou hebben geëindigd
- jij zou hebben geëindigd
- hij/zij/het zou hebben geëindigd
- wij zouden hebben geëindigd
- jullie zouden hebben geëindigd
- zij zouden hebben geëindigd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geendet haben
- du würdest geendet haben
- er/sie/es würde geendet haben
- wir würden geendet haben
- ihr würdet geendet haben
- sie würden geendet haben
Imperatief
- jij eindig
- jullie eindigt
Imperativ
- du ende
- ihr endet