Vervoeging van electrocuteren
Onbepaalde wijs (infinitief): electrocuteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik electrocuteer
- jij electrocuteert
- hij/zij/het electrocuteert
- wij electrocuteren
- jullie electrocuteren
- zij electrocuteren
Present
- I electrocute
- you electrocute
- he/she/it electrocutes
- we electrocute
- you electrocute
- they electrocute
Onvoltooid verleden tijd
- ik electrocuteerde
- jij electrocuteerde
- hij/zij/het electrocuteerde
- wij electrocuteerden
- jullie electrocuteerden
- zij electrocuteerden
Simple past
- I electrocuted
- you electrocuted
- he/she/it electrocuted
- we electrocuted
- you electrocuted
- they electrocuted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëlectrocuteerd
- jij hebt geëlectrocuteerd
- hij/zij/het heeft geëlectrocuteerd
- wij hebben geëlectrocuteerd
- jullie hebben geëlectrocuteerd
- zij hebben geëlectrocuteerd
Present perfect
- I have electrocuted
- you have electrocuted
- he/she/it has electrocuted
- we have electrocuted
- you have electrocuted
- they have electrocuted
Voltooid verleden tijd
- ik had geëlectrocuteerd
- jij had geëlectrocuteerd
- hij/zij/het had geëlectrocuteerd
- wij hadden geëlectrocuteerd
- jullie hadden geëlectrocuteerd
- zij hadden geëlectrocuteerd
Past perfect
- I had electrocuted
- you had electrocuted
- he/she/it had electrocuted
- we had electrocuted
- you had electrocuted
- they had electrocuted
Toekomende tijd I
- ik zal electrocuteren
- jij zult electrocuteren
- hij/zij/het zal electrocuteren
- wij zullen electrocuteren
- jullie zullen electrocuteren
- zij zullen electrocuteren
Future
- I will electrocute
- you will electrocute
- he/she/it will electrocute
- we will electrocute
- you will electrocute
- they will electrocute
Toekomende tijd II
- ik zal geëlectrocuteerd hebben
- jij zult geëlectrocuteerd hebben
- hij/zij/het zal geëlectrocuteerd hebben
- wij zullen geëlectrocuteerd hebben
- jullie zullen geëlectrocuteerd hebben
- zij zullen geëlectrocuteerd hebben
Future perfect
- I will have electrocuted
- you will have electrocuted
- he/she/it will have electrocuted
- we will have electrocuted
- you will have electrocuted
- they will have electrocuted
Conditionalis I
- ik zou electrocuteren
- jij zou electrocuteren
- hij/zij/het zou electrocuteren
- wij zouden electrocuteren
- jullie zouden electrocuteren
- zij zouden electrocuteren
Conditional present
- I would electrocute
- you would electrocute
- he/she/it would electrocute
- we would electrocute
- you would electrocute
- they would electrocute
Conditionalis II
- ik zou hebben geëlectrocuteerd
- jij zou hebben geëlectrocuteerd
- hij/zij/het zou hebben geëlectrocuteerd
- wij zouden hebben geëlectrocuteerd
- jullie zouden hebben geëlectrocuteerd
- zij zouden hebben geëlectrocuteerd
Conditional perfect
- I would have electrocuted
- you would have electrocuted
- he/she/it would have electrocuted
- we would have electrocuted
- you would have electrocuted
- they would have electrocuted
Imperatief
- jij electrocuteer
- jullie electrocuteert
Imperative
- you electrocute
- you electrocute