Vervoeging van elektrificeren

Onbepaalde wijs (infinitief): elektrificeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik elektrificeer
  • jij elektrificeert
  • hij/zij/het elektrificeert
  • wij elektrificeren
  • jullie elektrificeren
  • zij elektrificeren

Present

  • I electrify
  • you electrify
  • he/she/it electrifies
  • we electrify
  • you electrify
  • they electrify

Onvoltooid verleden tijd

  • ik elektrificeerde
  • jij elektrificeerde
  • hij/zij/het elektrificeerde
  • wij elektrificeerden
  • jullie elektrificeerden
  • zij elektrificeerden

Simple past

  • I electrified
  • you electrified
  • he/she/it electrified
  • we electrified
  • you electrified
  • they electrified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëlektrificeerd
  • jij hebt geëlektrificeerd
  • hij/zij/het heeft geëlektrificeerd
  • wij hebben geëlektrificeerd
  • jullie hebben geëlektrificeerd
  • zij hebben geëlektrificeerd

Present perfect

  • I have electrified
  • you have electrified
  • he/she/it has electrified
  • we have electrified
  • you have electrified
  • they have electrified

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëlektrificeerd
  • jij had geëlektrificeerd
  • hij/zij/het had geëlektrificeerd
  • wij hadden geëlektrificeerd
  • jullie hadden geëlektrificeerd
  • zij hadden geëlektrificeerd

Past perfect

  • I had electrified
  • you had electrified
  • he/she/it had electrified
  • we had electrified
  • you had electrified
  • they had electrified

Toekomende tijd I

  • ik zal elektrificeren
  • jij zult elektrificeren
  • hij/zij/het zal elektrificeren
  • wij zullen elektrificeren
  • jullie zullen elektrificeren
  • zij zullen elektrificeren

Future

  • I will electrify
  • you will electrify
  • he/she/it will electrify
  • we will electrify
  • you will electrify
  • they will electrify

Toekomende tijd II

  • ik zal geëlektrificeerd hebben
  • jij zult geëlektrificeerd hebben
  • hij/zij/het zal geëlektrificeerd hebben
  • wij zullen geëlektrificeerd hebben
  • jullie zullen geëlektrificeerd hebben
  • zij zullen geëlektrificeerd hebben

Future perfect

  • I will have electrified
  • you will have electrified
  • he/she/it will have electrified
  • we will have electrified
  • you will have electrified
  • they will have electrified

Conditionalis I

  • ik zou elektrificeren
  • jij zou elektrificeren
  • hij/zij/het zou elektrificeren
  • wij zouden elektrificeren
  • jullie zouden elektrificeren
  • zij zouden elektrificeren

Conditional present

  • I would electrify
  • you would electrify
  • he/she/it would electrify
  • we would electrify
  • you would electrify
  • they would electrify

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëlektrificeerd
  • jij zou hebben geëlektrificeerd
  • hij/zij/het zou hebben geëlektrificeerd
  • wij zouden hebben geëlektrificeerd
  • jullie zouden hebben geëlektrificeerd
  • zij zouden hebben geëlektrificeerd

Conditional perfect

  • I would have electrified
  • you would have electrified
  • he/she/it would have electrified
  • we would have electrified
  • you would have electrified
  • they would have electrified

Imperatief

  • jij elektrificeer
  • jullie elektrificeert

Imperative

  • you electrify
  • you electrify