Vervoeging van emailleren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik emailleer
- jij emailleert
- hij/zij/het emailleert
- wij emailleren
- jullie emailleren
- zij emailleren
Onvoltooid verleden tijd
- ik emailleerde
- jij emailleerde
- hij/zij/het emailleerde
- wij emailleerden
- jullie emailleerden
- zij emailleerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëmailleerd
- jij hebt geëmailleerd
- hij/zij/het heeft geëmailleerd
- wij hebben geëmailleerd
- jullie hebben geëmailleerd
- zij hebben geëmailleerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geëmailleerd
- jij had geëmailleerd
- hij/zij/het had geëmailleerd
- wij hadden geëmailleerd
- jullie hadden geëmailleerd
- zij hadden geëmailleerd
Toekomende tijd I
- ik zal emailleren
- jij zult emailleren
- hij/zij/het zal emailleren
- wij zullen emailleren
- jullie zullen emailleren
- zij zullen emailleren
Toekomende tijd II
- ik zal geëmailleerd hebben
- jij zult geëmailleerd hebben
- hij/zij/het zal geëmailleerd hebben
- wij zullen geëmailleerd hebben
- jullie zullen geëmailleerd hebben
- zij zullen geëmailleerd hebben
Conditionalis I
- ik zou emailleren
- jij zou emailleren
- hij/zij/het zou emailleren
- wij zouden emailleren
- jullie zouden emailleren
- zij zouden emailleren
Conditionalis II
- ik zou hebben geëmailleerd
- jij zou hebben geëmailleerd
- hij/zij/het zou hebben geëmailleerd
- wij zouden hebben geëmailleerd
- jullie zouden hebben geëmailleerd
- zij zouden hebben geëmailleerd
Imperatief
- jij emailleer
- jullie emailleert