Vervoeging van escorteren

Onbepaalde wijs (infinitief): escorteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik escorteer
    • jij escorteert
    • hij/zij/het escorteert
    • wij escorteren
    • jullie escorteren
    • zij escorteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik escorteerde
    • jij escorteerde
    • hij/zij/het escorteerde
    • wij escorteerden
    • jullie escorteerden
    • zij escorteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geëscorteerd
    • jij hebt geëscorteerd
    • hij/zij/het heeft geëscorteerd
    • wij hebben geëscorteerd
    • jullie hebben geëscorteerd
    • zij hebben geëscorteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geëscorteerd
    • jij had geëscorteerd
    • hij/zij/het had geëscorteerd
    • wij hadden geëscorteerd
    • jullie hadden geëscorteerd
    • zij hadden geëscorteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal escorteren
    • jij zult escorteren
    • hij/zij/het zal escorteren
    • wij zullen escorteren
    • jullie zullen escorteren
    • zij zullen escorteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geëscorteerd hebben
    • jij zult geëscorteerd hebben
    • hij/zij/het zal geëscorteerd hebben
    • wij zullen geëscorteerd hebben
    • jullie zullen geëscorteerd hebben
    • zij zullen geëscorteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou escorteren
    • jij zou escorteren
    • hij/zij/het zou escorteren
    • wij zouden escorteren
    • jullie zouden escorteren
    • zij zouden escorteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geëscorteerd
    • jij zou hebben geëscorteerd
    • hij/zij/het zou hebben geëscorteerd
    • wij zouden hebben geëscorteerd
    • jullie zouden hebben geëscorteerd
    • zij zouden hebben geëscorteerd
  • Imperatief

    • jij escorteer
    • jullie escorteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van escorteren