Vervoeging van etteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het ettert
- zij etteren
Indicativo presente
- él/ella supura
- ellos/ellas supuran
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het etterde
- zij etterden
Indefinido
- él/ella supuró
- ellos/ellas supuraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geëtterd
- zij hebben geëtterd
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha supurado
- ellos/ellas han supurado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geëtterd
- zij hadden geëtterd
Pluscuamperfecto
- él/ella había supurado
- ellos/ellas habían supurado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal etteren
- zij zullen etteren
Futuro I
- él/ella supurará
- ellos/ellas supurarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geëtterd hebben
- zij zullen geëtterd hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá supurado
- ellos/ellas habrán supurado
Conditionalis I
- hij/zij/het zou etteren
- zij zouden etteren
Condicional
- él/ella supuraría
- ellos/ellas supurarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben geëtterd
- zij zouden hebben geëtterd
Condicional perfecto
- él/ella habría supurado
- ellos/ellas habrían supurado