Vervoeging van föhnen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik föhn
    • jij föhnt
    • hij/zij/het föhnt
    • wij föhnen
    • jullie föhnen
    • zij föhnen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik föhnde
    • jij föhnde
    • hij/zij/het föhnde
    • wij föhnden
    • jullie föhnden
    • zij föhnden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geföhnd
    • jij hebt geföhnd
    • hij/zij/het heeft geföhnd
    • wij hebben geföhnd
    • jullie hebben geföhnd
    • zij hebben geföhnd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geföhnd
    • jij had geföhnd
    • hij/zij/het had geföhnd
    • wij hadden geföhnd
    • jullie hadden geföhnd
    • zij hadden geföhnd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal föhnen
    • jij zult föhnen
    • hij/zij/het zal föhnen
    • wij zullen föhnen
    • jullie zullen föhnen
    • zij zullen föhnen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geföhnd hebben
    • jij zult geföhnd hebben
    • hij/zij/het zal geföhnd hebben
    • wij zullen geföhnd hebben
    • jullie zullen geföhnd hebben
    • zij zullen geföhnd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou föhnen
    • jij zou föhnen
    • hij/zij/het zou föhnen
    • wij zouden föhnen
    • jullie zouden föhnen
    • zij zouden föhnen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geföhnd
    • jij zou hebben geföhnd
    • hij/zij/het zou hebben geföhnd
    • wij zouden hebben geföhnd
    • jullie zouden hebben geföhnd
    • zij zouden hebben geföhnd
  • Imperatief

    • jij föhn
    • jullie föhnt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van föhnen