Vervoeging van fabrieken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fabriek
- jij fabriekt
- hij/zij/het fabriekt
- wij fabrieken
- jullie fabrieken
- zij fabrieken
Onvoltooid verleden tijd
- ik fabriekte
- jij fabriekte
- hij/zij/het fabriekte
- wij fabriekten
- jullie fabriekten
- zij fabriekten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefabriekt
- jij hebt gefabriekt
- hij/zij/het heeft gefabriekt
- wij hebben gefabriekt
- jullie hebben gefabriekt
- zij hebben gefabriekt
Voltooid verleden tijd
- ik had gefabriekt
- jij had gefabriekt
- hij/zij/het had gefabriekt
- wij hadden gefabriekt
- jullie hadden gefabriekt
- zij hadden gefabriekt
Toekomende tijd I
- ik zal fabrieken
- jij zult fabrieken
- hij/zij/het zal fabrieken
- wij zullen fabrieken
- jullie zullen fabrieken
- zij zullen fabrieken
Toekomende tijd II
- ik zal gefabriekt hebben
- jij zult gefabriekt hebben
- hij/zij/het zal gefabriekt hebben
- wij zullen gefabriekt hebben
- jullie zullen gefabriekt hebben
- zij zullen gefabriekt hebben
Conditionalis I
- ik zou fabrieken
- jij zou fabrieken
- hij/zij/het zou fabrieken
- wij zouden fabrieken
- jullie zouden fabrieken
- zij zouden fabrieken
Conditionalis II
- ik zou hebben gefabriekt
- jij zou hebben gefabriekt
- hij/zij/het zou hebben gefabriekt
- wij zouden hebben gefabriekt
- jullie zouden hebben gefabriekt
- zij zouden hebben gefabriekt
Imperatief
- jij fabriek
- jullie fabriekt