Vervoeging van fascineren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fascineer
- jij fascineert
- hij/zij/het fascineert
- wij fascineren
- jullie fascineren
- zij fascineren
Onvoltooid verleden tijd
- ik fascineerde
- jij fascineerde
- hij/zij/het fascineerde
- wij fascineerden
- jullie fascineerden
- zij fascineerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefascineerd
- jij hebt gefascineerd
- hij/zij/het heeft gefascineerd
- wij hebben gefascineerd
- jullie hebben gefascineerd
- zij hebben gefascineerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gefascineerd
- jij had gefascineerd
- hij/zij/het had gefascineerd
- wij hadden gefascineerd
- jullie hadden gefascineerd
- zij hadden gefascineerd
Toekomende tijd I
- ik zal fascineren
- jij zult fascineren
- hij/zij/het zal fascineren
- wij zullen fascineren
- jullie zullen fascineren
- zij zullen fascineren
Toekomende tijd II
- ik zal gefascineerd hebben
- jij zult gefascineerd hebben
- hij/zij/het zal gefascineerd hebben
- wij zullen gefascineerd hebben
- jullie zullen gefascineerd hebben
- zij zullen gefascineerd hebben
Conditionalis I
- ik zou fascineren
- jij zou fascineren
- hij/zij/het zou fascineren
- wij zouden fascineren
- jullie zouden fascineren
- zij zouden fascineren
Conditionalis II
- ik zou hebben gefascineerd
- jij zou hebben gefascineerd
- hij/zij/het zou hebben gefascineerd
- wij zouden hebben gefascineerd
- jullie zouden hebben gefascineerd
- zij zouden hebben gefascineerd
Imperatief
- jij fascineer
- jullie fascineert