Vervoeging van favoriseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik favoriseer
- jij favoriseert
- hij/zij/het favoriseert
- wij favoriseren
- jullie favoriseren
- zij favoriseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik favoriseerde
- jij favoriseerde
- hij/zij/het favoriseerde
- wij favoriseerden
- jullie favoriseerden
- zij favoriseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefavoriseerd
- jij hebt gefavoriseerd
- hij/zij/het heeft gefavoriseerd
- wij hebben gefavoriseerd
- jullie hebben gefavoriseerd
- zij hebben gefavoriseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gefavoriseerd
- jij had gefavoriseerd
- hij/zij/het had gefavoriseerd
- wij hadden gefavoriseerd
- jullie hadden gefavoriseerd
- zij hadden gefavoriseerd
Toekomende tijd I
- ik zal favoriseren
- jij zult favoriseren
- hij/zij/het zal favoriseren
- wij zullen favoriseren
- jullie zullen favoriseren
- zij zullen favoriseren
Toekomende tijd II
- ik zal gefavoriseerd hebben
- jij zult gefavoriseerd hebben
- hij/zij/het zal gefavoriseerd hebben
- wij zullen gefavoriseerd hebben
- jullie zullen gefavoriseerd hebben
- zij zullen gefavoriseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou favoriseren
- jij zou favoriseren
- hij/zij/het zou favoriseren
- wij zouden favoriseren
- jullie zouden favoriseren
- zij zouden favoriseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gefavoriseerd
- jij zou hebben gefavoriseerd
- hij/zij/het zou hebben gefavoriseerd
- wij zouden hebben gefavoriseerd
- jullie zouden hebben gefavoriseerd
- zij zouden hebben gefavoriseerd
Imperatief
- jij favoriseer
- jullie favoriseert