Vervoeging van fibrilleren

Onbepaalde wijs (infinitief): fibrilleren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het fibrilleert
    • zij fibrilleren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het fibrilleerde
    • zij fibrilleerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft gefibrilleerd
    • zij hebben gefibrilleerd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had gefibrilleerd
    • zij hadden gefibrilleerd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal fibrilleren
    • zij zult fibrilleren
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gefibrilleerd hebben
    • zij zult gefibrilleerd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal fibrilleren
    • zij zullen fibrilleren
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben gefibrilleerd
    • zij zullen hebben gefibrilleerd