Vervoeging van fileren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fileer
- jij fileert
- hij/zij/het fileert
- wij fileren
- jullie fileren
- zij fileren
Présent
- je désosse
- tu désosses
- il/elle désosse
- nous désossons
- vous désossez
- ils/elles désossent
Onvoltooid verleden tijd
- ik fileerde
- jij fileerde
- hij/zij/het fileerde
- wij fileerden
- jullie fileerden
- zij fileerden
Indicatif imparfait
- je désossais
- tu désossais
- il/elle désossait
- nous désossions
- vous désossiez
- ils/elles désossaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefileerd
- jij hebt gefileerd
- hij/zij/het heeft gefileerd
- wij hebben gefileerd
- jullie hebben gefileerd
- zij hebben gefileerd
Indicatif passé composé
- j'ai désossé
- tu as désossé
- il/elle a désossé
- nous avons désossé
- vous avez désossé
- ils/elles ont désossé
Voltooid verleden tijd
- ik had gefileerd
- jij had gefileerd
- hij/zij/het had gefileerd
- wij hadden gefileerd
- jullie hadden gefileerd
- zij hadden gefileerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais désossé
- tu avais désossé
- il/elle avait désossé
- nous avions désossé
- vous aviez désossé
- ils/elles avaient désossé
Toekomende tijd I
- ik zal fileren
- jij zult fileren
- hij/zij/het zal fileren
- wij zullen fileren
- jullie zullen fileren
- zij zullen fileren
Indicatif futur
- je désosserai
- tu désosseras
- il/elle désossera
- nous désosserons
- vous désosserez
- ils/elles désosseront
Toekomende tijd II
- ik zal gefileerd hebben
- jij zult gefileerd hebben
- hij/zij/het zal gefileerd hebben
- wij zullen gefileerd hebben
- jullie zullen gefileerd hebben
- zij zullen gefileerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai désossé
- tu auras désossé
- il/elle aura désossé
- nous aurons désossé
- vous aurez désossé
- ils/elles auront désossé
Conditionalis I
- ik zou fileren
- jij zou fileren
- hij/zij/het zou fileren
- wij zouden fileren
- jullie zouden fileren
- zij zouden fileren
Conditionnel présent
- je désosserais
- tu désosserais
- il/elle désosserait
- nous désosserions
- vous désosseriez
- ils/elles désosseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gefileerd
- jij zou hebben gefileerd
- hij/zij/het zou hebben gefileerd
- wij zouden hebben gefileerd
- jullie zouden hebben gefileerd
- zij zouden hebben gefileerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais désossé
- tu aurais désossé
- il/elle aurait désossé
- nous aurions désossé
- vous auriez désossé
- ils/elles auraient désossé
Imperatief
- jij fileer
- jullie fileert
Impératif
- tu désosse
- vous désossez