Vervoeging van fladderen
Onbepaalde wijs (infinitief): fladderen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fladder
- jij fladdert
- hij/zij/het fladdert
- wij fladderen
- jullie fladderen
- zij fladderen
Indicativo presente
- yo revoloteo
- tú revoloteas
- él/ella revolotea
- nosotros revoloteamos
- vosotros revoloteáis
- ellos/ellas revolotean
Onvoltooid verleden tijd
- ik fladderde
- jij fladderde
- hij/zij/het fladderde
- wij fladderden
- jullie fladderden
- zij fladderden
Indefinido
- yo revoloteé
- tú revoloteaste
- él/ella revoloteó
- nosotros revoloteamos
- vosotros revoloteasteis
- ellos/ellas revolotearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefladderd
- jij hebt gefladderd
- hij/zij/het heeft gefladderd
- wij hebben gefladderd
- jullie hebben gefladderd
- zij hebben gefladderd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he revoloteado
- tú has revoloteado
- él/ella ha revoloteado
- nosotros hemos revoloteado
- vosotros habéis revoloteado
- ellos/ellas han revoloteado
Voltooid verleden tijd
- ik had gefladderd
- jij had gefladderd
- hij/zij/het had gefladderd
- wij hadden gefladderd
- jullie hadden gefladderd
- zij hadden gefladderd
Pluscuamperfecto
- yo había revoloteado
- tú habías revoloteado
- él/ella había revoloteado
- nosotros habíamos revoloteado
- vosotros habíais revoloteado
- ellos/ellas habían revoloteado
Toekomende tijd I
- ik zal fladderen
- jij zult fladderen
- hij/zij/het zal fladderen
- wij zullen fladderen
- jullie zullen fladderen
- zij zullen fladderen
Futuro I
- yo revolotearé
- tú revolotearás
- él/ella revoloteará
- nosotros revolotearemos
- vosotros revolotearéis
- ellos/ellas revolotearán
Toekomende tijd II
- ik zal gefladderd hebben
- jij zult gefladderd hebben
- hij/zij/het zal gefladderd hebben
- wij zullen gefladderd hebben
- jullie zullen gefladderd hebben
- zij zullen gefladderd hebben
Futuro perfecto
- yo habré revoloteado
- tú habrás revoloteado
- él/ella habrá revoloteado
- nosotros habremos revoloteado
- vosotros habréis revoloteado
- ellos/ellas habrán revoloteado
Conditionalis I
- ik zou fladderen
- jij zou fladderen
- hij/zij/het zou fladderen
- wij zouden fladderen
- jullie zouden fladderen
- zij zouden fladderen
Condicional
- yo revolotearía
- tú revolotearías
- él/ella revolotearía
- nosotros revolotearíamos
- vosotros revolotearíais
- ellos/ellas revolotearían
Conditionalis II
- ik zou hebben gefladderd
- jij zou hebben gefladderd
- hij/zij/het zou hebben gefladderd
- wij zouden hebben gefladderd
- jullie zouden hebben gefladderd
- zij zouden hebben gefladderd
Condicional perfecto
- yo habría revoloteado
- tú habrías revoloteado
- él/ella habría revoloteado
- nosotros habríamos revoloteado
- vosotros habríais revoloteado
- ellos/ellas habrían revoloteado
Imperatief
- jij fladder
- jullie fladdert
Imperativo presente
- tú revolotea
- vosotros revolotead