Vervoeging van flauwvallen

Onbepaalde wijs (infinitief): flauwvallen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik val flauw
    • jij valt flauw
    • hij/zij/het valt flauw
    • wij vallen flauw
    • jullie vallen flauw
    • zij vallen flauw
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik viel flauw
    • jij viel flauw
    • hij/zij/het viel flauw
    • wij vielen flauw
    • jullie vielen flauw
    • zij vielen flauw
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben flauwgevallen
    • jij bent flauwgevallen
    • hij/zij/het is flauwgevallen
    • wij zijn flauwgevallen
    • jullie zijn flauwgevallen
    • zij zijn flauwgevallen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was flauwgevallen
    • jij was flauwgevallen
    • hij/zij/het was flauwgevallen
    • wij waren flauwgevallen
    • jullie waren flauwgevallen
    • zij waren flauwgevallen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal flauwvallen
    • jij zult flauwvallen
    • hij/zij/het zal flauwvallen
    • wij zullen flauwvallen
    • jullie zullen flauwvallen
    • zij zullen flauwvallen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal flauwgevallen zijn
    • jij zult flauwgevallen zijn
    • hij/zij/het zal flauwgevallen zijn
    • wij zullen flauwgevallen zijn
    • jullie zullen flauwgevallen zijn
    • zij zullen flauwgevallen zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou flauwvallen
    • jij zou flauwvallen
    • hij/zij/het zou flauwvallen
    • wij zouden flauwvallen
    • jullie zouden flauwvallen
    • zij zouden flauwvallen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn flauwgevallen
    • jij zou zijn flauwgevallen
    • hij/zij/het zou zijn flauwgevallen
    • wij zouden zijn flauwgevallen
    • jullie zouden zijn flauwgevallen
    • zij zouden zijn flauwgevallen
  • Imperatief

    • jij val flauw
    • jullie valt flauw

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van flauwvallen