Vervoeging van flessen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fles
- jij flest
- hij/zij/het flest
- wij flessen
- jullie flessen
- zij flessen
Onvoltooid verleden tijd
- ik fleste
- jij fleste
- hij/zij/het fleste
- wij flesten
- jullie flesten
- zij flesten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geflest
- jij hebt geflest
- hij/zij/het heeft geflest
- wij hebben geflest
- jullie hebben geflest
- zij hebben geflest
Voltooid verleden tijd
- ik had geflest
- jij had geflest
- hij/zij/het had geflest
- wij hadden geflest
- jullie hadden geflest
- zij hadden geflest
Toekomende tijd I
- ik zal flessen
- jij zult flessen
- hij/zij/het zal flessen
- wij zullen flessen
- jullie zullen flessen
- zij zullen flessen
Toekomende tijd II
- ik zal geflest hebben
- jij zult geflest hebben
- hij/zij/het zal geflest hebben
- wij zullen geflest hebben
- jullie zullen geflest hebben
- zij zullen geflest hebben
Conditionalis I
- ik zou flessen
- jij zou flessen
- hij/zij/het zou flessen
- wij zouden flessen
- jullie zouden flessen
- zij zouden flessen
Conditionalis II
- ik zou hebben geflest
- jij zou hebben geflest
- hij/zij/het zou hebben geflest
- wij zouden hebben geflest
- jullie zouden hebben geflest
- zij zouden hebben geflest
Imperatief
- jij fles
- jullie flest