Vervoeging van flirten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik flirt
- jij flirt
- hij/zij/het flirt
- wij flirten
- jullie flirten
- zij flirten
Onvoltooid verleden tijd
- ik flirtte
- jij flirtte
- hij/zij/het flirtte
- wij flirtten
- jullie flirtten
- zij flirtten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geflirt
- jij hebt geflirt
- hij/zij/het heeft geflirt
- wij hebben geflirt
- jullie hebben geflirt
- zij hebben geflirt
Voltooid verleden tijd
- ik had geflirt
- jij had geflirt
- hij/zij/het had geflirt
- wij hadden geflirt
- jullie hadden geflirt
- zij hadden geflirt
Toekomende tijd I
- ik zal flirten
- jij zult flirten
- hij/zij/het zal flirten
- wij zullen flirten
- jullie zullen flirten
- zij zullen flirten
Toekomende tijd II
- ik zal geflirt hebben
- jij zult geflirt hebben
- hij/zij/het zal geflirt hebben
- wij zullen geflirt hebben
- jullie zullen geflirt hebben
- zij zullen geflirt hebben
Conditionalis I
- ik zou flirten
- jij zou flirten
- hij/zij/het zou flirten
- wij zouden flirten
- jullie zouden flirten
- zij zouden flirten
Conditionalis II
- ik zou hebben geflirt
- jij zou hebben geflirt
- hij/zij/het zou hebben geflirt
- wij zouden hebben geflirt
- jullie zouden hebben geflirt
- zij zouden hebben geflirt
Imperatief
- jij flirt
- jullie flirt