Vervoeging van flitsen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik flits
    • jij flitst
    • hij/zij/het flitst
    • wij flitsen
    • jullie flitsen
    • zij flitsen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik flitste
    • jij flitste
    • hij/zij/het flitste
    • wij flitsten
    • jullie flitsten
    • zij flitsten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geflitst
    • jij hebt geflitst
    • hij/zij/het heeft geflitst
    • wij hebben geflitst
    • jullie hebben geflitst
    • zij hebben geflitst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geflitst
    • jij had geflitst
    • hij/zij/het had geflitst
    • wij hadden geflitst
    • jullie hadden geflitst
    • zij hadden geflitst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal flitsen
    • jij zult flitsen
    • hij/zij/het zal flitsen
    • wij zullen flitsen
    • jullie zullen flitsen
    • zij zullen flitsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geflitst hebben
    • jij zult geflitst hebben
    • hij/zij/het zal geflitst hebben
    • wij zullen geflitst hebben
    • jullie zullen geflitst hebben
    • zij zullen geflitst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou flitsen
    • jij zou flitsen
    • hij/zij/het zou flitsen
    • wij zouden flitsen
    • jullie zouden flitsen
    • zij zouden flitsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geflitst
    • jij zou hebben geflitst
    • hij/zij/het zou hebben geflitst
    • wij zouden hebben geflitst
    • jullie zouden hebben geflitst
    • zij zouden hebben geflitst
  • Imperatief

    • jij flits
    • jullie flitst

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van flitsen