Vervoeging van floepen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik floep
  • jij floept
  • hij/zij/het floept
  • wij floepen
  • jullie floepen
  • zij floepen

Present

  • I dislocate
  • you dislocate
  • he/she/it dislocates
  • we dislocate
  • you dislocate
  • they dislocate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik floepte
  • jij floepte
  • hij/zij/het floepte
  • wij floepten
  • jullie floepten
  • zij floepten

Simple past

  • I dislocated
  • you dislocated
  • he/she/it dislocated
  • we dislocated
  • you dislocated
  • they dislocated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben gefloept
  • jij bent gefloept
  • hij/zij/het is gefloept
  • wij zijn gefloept
  • jullie zijn gefloept
  • zij zijn gefloept

Present perfect

  • I have dislocated
  • you have dislocated
  • he/she/it has dislocated
  • we have dislocated
  • you have dislocated
  • they have dislocated

Voltooid verleden tijd

  • ik was gefloept
  • jij was gefloept
  • hij/zij/het was gefloept
  • wij waren gefloept
  • jullie waren gefloept
  • zij waren gefloept

Past perfect

  • I had dislocated
  • you had dislocated
  • he/she/it had dislocated
  • we had dislocated
  • you had dislocated
  • they had dislocated

Toekomende tijd I

  • ik zal floepen
  • jij zult floepen
  • hij/zij/het zal floepen
  • wij zullen floepen
  • jullie zullen floepen
  • zij zullen floepen

Future

  • I will dislocate
  • you will dislocate
  • he/she/it will dislocate
  • we will dislocate
  • you will dislocate
  • they will dislocate

Toekomende tijd II

  • ik zal gefloept zijn
  • jij zult gefloept zijn
  • hij/zij/het zal gefloept zijn
  • wij zullen gefloept zijn
  • jullie zullen gefloept zijn
  • zij zullen gefloept zijn

Future perfect

  • I will have dislocated
  • you will have dislocated
  • he/she/it will have dislocated
  • we will have dislocated
  • you will have dislocated
  • they will have dislocated

Conditionalis I

  • ik zou floepen
  • jij zou floepen
  • hij/zij/het zou floepen
  • wij zouden floepen
  • jullie zouden floepen
  • zij zouden floepen

Conditional present

  • I would dislocate
  • you would dislocate
  • he/she/it would dislocate
  • we would dislocate
  • you would dislocate
  • they would dislocate

Conditionalis II

  • ik zou zijn gefloept
  • jij zou zijn gefloept
  • hij/zij/het zou zijn gefloept
  • wij zouden zijn gefloept
  • jullie zouden zijn gefloept
  • zij zouden zijn gefloept

Conditional perfect

  • I would have dislocated
  • you would have dislocated
  • he/she/it would have dislocated
  • we would have dislocated
  • you would have dislocated
  • they would have dislocated

Imperatief

  • jij floep
  • jullie floept

Imperative

  • you dislocate
  • you dislocate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van floepen