Vervoeging van fouilleren
Onbepaalde wijs (infinitief): fouilleren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik fouilleer
- jij fouilleert
- hij/zij/het fouilleert
- wij fouilleren
- jullie fouilleren
- zij fouilleren
Presente
- io frugo
- tu frughi
- lui/lei/Lei fruga
- noi frughiamo
- voi/Voi frugate
- loro/Loro frugano
Onvoltooid verleden tijd
- ik fouilleerde
- jij fouilleerde
- hij/zij/het fouilleerde
- wij fouilleerden
- jullie fouilleerden
- zij fouilleerden
Imperfetto
- io frugavo
- tu frugavi
- lui/lei/Lei frugava
- noi frugavamo
- voi/Voi frugavate
- loro/Loro frugavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefouilleerd
- jij hebt gefouilleerd
- hij/zij/het heeft gefouilleerd
- wij hebben gefouilleerd
- jullie hebben gefouilleerd
- zij hebben gefouilleerd
Passato prossimo
- io ho frugato
- tu hai frugato
- lui/lei/Lei ha frugato
- noi abbiamo frugato
- voi/Voi avete frugato
- loro/Loro hanno frugato
Voltooid verleden tijd
- ik had gefouilleerd
- jij had gefouilleerd
- hij/zij/het had gefouilleerd
- wij hadden gefouilleerd
- jullie hadden gefouilleerd
- zij hadden gefouilleerd
Trapassato prossimo
- io avevo frugato
- tu avevi frugato
- lui/lei/Lei aveva frugato
- noi avevamo frugato
- voi/Voi avevate frugato
- loro/Loro avevano frugato
Toekomende tijd I
- ik zal fouilleren
- jij zult fouilleren
- hij/zij/het zal fouilleren
- wij zullen fouilleren
- jullie zullen fouilleren
- zij zullen fouilleren
Futuro semplice
- io frugherò
- tu frugherai
- lui/lei/Lei frugherà
- noi frugheremo
- voi/Voi frugherete
- loro/Loro frugheranno
Toekomende tijd II
- ik zal gefouilleerd hebben
- jij zult gefouilleerd hebben
- hij/zij/het zal gefouilleerd hebben
- wij zullen gefouilleerd hebben
- jullie zullen gefouilleerd hebben
- zij zullen gefouilleerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò frugato
- tu avrai frugato
- lui/lei/Lei avrà frugato
- noi avremo frugato
- voi/Voi avrete frugato
- loro/Loro avranno frugato
Conditionalis I
- ik zou fouilleren
- jij zou fouilleren
- hij/zij/het zou fouilleren
- wij zouden fouilleren
- jullie zouden fouilleren
- zij zouden fouilleren
Condizionale presente
- io frugherei
- tu frugheresti
- lui/lei/Lei frugherebbe
- noi frugheremmo
- voi/Voi frughereste
- loro/Loro frugherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gefouilleerd
- jij zou hebben gefouilleerd
- hij/zij/het zou hebben gefouilleerd
- wij zouden hebben gefouilleerd
- jullie zouden hebben gefouilleerd
- zij zouden hebben gefouilleerd
Condizionale passato
- io avrei frugato
- tu avresti frugato
- lui/lei/Lei avrebbe frugato
- noi avremmo frugato
- voi/Voi avreste frugato
- loro/Loro avrebbero frugato
Imperatief
- jij fouilleer
- jullie fouilleert
Imperativo
- tu fruga
- voi/Voi frugate