Vervoeging van foxtrotten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik foxtrot
- jij foxtrot
- hij/zij/het foxtrot
- wij foxtrotten
- jullie foxtrotten
- zij foxtrotten
Onvoltooid verleden tijd
- ik foxtrotte
- jij foxtrotte
- hij/zij/het foxtrotte
- wij foxtrotten
- jullie foxtrotten
- zij foxtrotten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefoxtrot
- jij hebt gefoxtrot
- hij/zij/het heeft gefoxtrot
- wij hebben gefoxtrot
- jullie hebben gefoxtrot
- zij hebben gefoxtrot
Voltooid verleden tijd
- ik had gefoxtrot
- jij had gefoxtrot
- hij/zij/het had gefoxtrot
- wij hadden gefoxtrot
- jullie hadden gefoxtrot
- zij hadden gefoxtrot
Toekomende tijd I
- ik zal foxtrotten
- jij zult foxtrotten
- hij/zij/het zal foxtrotten
- wij zullen foxtrotten
- jullie zullen foxtrotten
- zij zullen foxtrotten
Toekomende tijd II
- ik zal gefoxtrot hebben
- jij zult gefoxtrot hebben
- hij/zij/het zal gefoxtrot hebben
- wij zullen gefoxtrot hebben
- jullie zullen gefoxtrot hebben
- zij zullen gefoxtrot hebben
Conditionalis I
- ik zou foxtrotten
- jij zou foxtrotten
- hij/zij/het zou foxtrotten
- wij zouden foxtrotten
- jullie zouden foxtrotten
- zij zouden foxtrotten
Conditionalis II
- ik zou hebben gefoxtrot
- jij zou hebben gefoxtrot
- hij/zij/het zou hebben gefoxtrot
- wij zouden hebben gefoxtrot
- jullie zouden hebben gefoxtrot
- zij zouden hebben gefoxtrot
Imperatief
- jij foxtrot
- jullie foxtrot