Vervoeging van frankeren
Onbepaalde wijs (infinitief): frankeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik frankeer
- jij frankeert
- hij/zij/het frankeert
- wij frankeren
- jullie frankeren
- zij frankeren
Indicativo presente
- yo franqueo
- tú franqueas
- él/ella franquea
- nosotros franqueamos
- vosotros franqueáis
- ellos/ellas franquean
Onvoltooid verleden tijd
- ik frankeerde
- jij frankeerde
- hij/zij/het frankeerde
- wij frankeerden
- jullie frankeerden
- zij frankeerden
Indefinido
- yo franqueé
- tú franqueaste
- él/ella franqueó
- nosotros franqueamos
- vosotros franqueasteis
- ellos/ellas franquearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefrankeerd
- jij hebt gefrankeerd
- hij/zij/het heeft gefrankeerd
- wij hebben gefrankeerd
- jullie hebben gefrankeerd
- zij hebben gefrankeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he franqueado
- tú has franqueado
- él/ella ha franqueado
- nosotros hemos franqueado
- vosotros habéis franqueado
- ellos/ellas han franqueado
Voltooid verleden tijd
- ik had gefrankeerd
- jij had gefrankeerd
- hij/zij/het had gefrankeerd
- wij hadden gefrankeerd
- jullie hadden gefrankeerd
- zij hadden gefrankeerd
Pluscuamperfecto
- yo había franqueado
- tú habías franqueado
- él/ella había franqueado
- nosotros habíamos franqueado
- vosotros habíais franqueado
- ellos/ellas habían franqueado
Toekomende tijd I
- ik zal frankeren
- jij zult frankeren
- hij/zij/het zal frankeren
- wij zullen frankeren
- jullie zullen frankeren
- zij zullen frankeren
Futuro I
- yo franquearé
- tú franquearás
- él/ella franqueará
- nosotros franquearemos
- vosotros franquearéis
- ellos/ellas franquearán
Toekomende tijd II
- ik zal gefrankeerd hebben
- jij zult gefrankeerd hebben
- hij/zij/het zal gefrankeerd hebben
- wij zullen gefrankeerd hebben
- jullie zullen gefrankeerd hebben
- zij zullen gefrankeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré franqueado
- tú habrás franqueado
- él/ella habrá franqueado
- nosotros habremos franqueado
- vosotros habréis franqueado
- ellos/ellas habrán franqueado
Conditionalis I
- ik zou frankeren
- jij zou frankeren
- hij/zij/het zou frankeren
- wij zouden frankeren
- jullie zouden frankeren
- zij zouden frankeren
Condicional
- yo franquearía
- tú franquearías
- él/ella franquearía
- nosotros franquearíamos
- vosotros franquearíais
- ellos/ellas franquearían
Conditionalis II
- ik zou hebben gefrankeerd
- jij zou hebben gefrankeerd
- hij/zij/het zou hebben gefrankeerd
- wij zouden hebben gefrankeerd
- jullie zouden hebben gefrankeerd
- zij zouden hebben gefrankeerd
Condicional perfecto
- yo habría franqueado
- tú habrías franqueado
- él/ella habría franqueado
- nosotros habríamos franqueado
- vosotros habríais franqueado
- ellos/ellas habrían franqueado
Imperatief
- jij frankeer
- jullie frankeert
Imperativo presente
- tú franquea
- vosotros franquead